Vragen en antwoorden uit het webinar ´Van kalenderlandbouw naar doelsturing´
Om als sector onze gewassen te blijven telen én de waterkwaliteit te verbeteren, is de Sectoraanpak Nitraat ontwikkeld. Op dinsdag 4 maart organiseerden BO Akkerbouw en Nieuwe Oogst het webinar ‘Van kalenderlandbouw naar doelsturing’. De sectoraanpak stond hierbij centraal. Deelnemers konden vragen stellen via de chat. Hieronder vind je de vragen met antwoorden van onze experts.

Sectoraanpak en doelsturing
Daar zet BO Akkerbouw wel op in. Het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) wil doelsturing opnemen in het 8e Actieprogramma Nitraatrichtlijn via een ´ingroeipad´. De uitwerking hiervan gebeurt in de eerste helft van 2025, in samenwerking met sectorpartijen. De Sectoraanpak Nitraat is daarbij belangrijke inbreng.
De bedoeling is om een volledige overgang naar doelsturing in het mestbeleid te realiseren in het 9e Actieprogramma Nitraatrichtlijn.
Deelname aan doelsturing is vrijwillig. Bij doelsturing toon je met N-mineraalmetingen op perceelsniveau aan dat het driejarig gemiddelde aan de drempelwaarde voldoet. Lukt dat, dan is het de bedoeling dat je een vrijstelling kunt krijgen voor generieke maatregelen uit het Actieprogramma Nitraat. Doelsturing biedt daarmee meer ruimte voor het vakmanschap van de teler.
Voor telers die niet mee willen doen, of percelen met een te hoog driejarig gemiddelde N-mineraalgehalte in het najaar, blijven de (strengere) generieke maatregelen uit het Actieprogramma Nitraatrichtlijn gelden.
In heel Nederland geldt een wettelijke norm van maximaal 50 mg/l nitraat in het grondwater. De relatie tussen het stikstofbodemoverschot, het N-mineraalgehalte in de bodem en de uitspoeling naar het grondwater verschilt per grondsoort. Daarom zullen in de doelsturingsaanpak per grondsoort verschillende drempelwaarden voor het N-mineraalgehalte gaan gelden. Deze drempelwaarden worden nog bepaald door Wageningen University & Research in opdracht van het ministerie van LVVN.
N-mineraalmetingen op perceelsniveau zijn de basis voor doelsturing. Dit is een goede manier om te bepalen of er risico is op uitspoeling naar het grondwater en biedt telers concrete waarden om op te sturen.
Berekening van een KPI, zoals het stikstofbodemoverschot op basis van input en output, is nuttig voor het maken van een bemestingsplan en helpt de meetresultaten te duiden. Voor een goede berekening zijn vaak specifieke gegevens nodig (bijvoorbeeld de hoeveelheid stikstof die wordt afgevoerd in het geoogste gewas op perceelsniveau), die lang niet altijd bekend zijn in de akkerbouw en vollegrondsgroenteteelt. Om die reden wordt vaak gerekend met forfaitaire (vaste) waarden en dat maakt de berekening van het stikstofbodemoverschot op bouwland een minder goede voorspeller van de uitspoeling naar het grondwater dan een N-mineraalmeting. Ook is een N-mineraalmeting minder fraudegevoelig dan een berekening van het stikstofbodemoverschot.
Bij doelsturing gebeurt de beoordeling op basis van het driejarig gemiddelde. Op die manier worden de effecten van extreme weersomstandigheden of teelten met een relatief hoge uitspoeling uitgemiddeld over meerdere jaren.
Samenwerking speelt een belangrijke rol bij doelsturing. Op perceelsniveau is samenwerking nodig als een perceel afwisselend gebruikt wordt door meerdere telers, zodat het driejarige gemiddelde aan de drempelwaarde voldoet. Op gebiedsniveau is samenwerking belangrijk om de gestelde (grond)waterkwaliteitsdoelen te halen.
Data van N-mineraalmetingen op perceelsniveau zijn eigendom van de teler. Telers bepalen zelf of ze het driejarig gemiddelde N-mineraalgehalte met de overheid delen. De (akkerbouw)sector richt hiervoor een privaat datasysteem in, in lijn met de Gedragscode Datagebruik Agrifood.
Eerst moet een geborgd meetprotocol worden vastgesteld. Wageningen University & Research (WUR) werkt hieraan in opdracht van het ministerie van LVVN.
Daarna wordt de meetcapaciteit zo snel mogelijk ingeregeld en kunnen uitvoerende partijen inzicht geven in de kosten.
Terugdringen van nitraatuitspoeling
Op uitspoelingsgevoelige gronden zoals zand en löss, is sturing nodig om het driejarig gemiddelde N-mineraalgehalte onder de drempelwaarde te krijgen en houden. Dit kan op verschillende manieren:
- Een geschikte gewasrotatie toepassen;
- Bemesten op basis van de werkelijke stikstofbehoefte van het gewas;
- De mineralisatie uit de bodem en gewasresten optimaal benutten;
- Uitspoeling minimaliseren door bijvoorbeeld een vanggewas in te zaaien en deze, op het juiste moment en op de juiste manier te vernietigen.
Hier kunnen ketenpartijen op sturen. Zij hebben ook belang bij behoud van arealen teelt. Zij kunnen via het sturen op stikstofefficiënte rassen bijdragen aan het reduceren van emissies en het voorkomen van (verdere) generieke maatregelen.
Grasland kent een relatief lage uitspoeling van nitraat naar het grondwater. Het past daarom goed in een rotatie met meer uitspoelingsgevoelige gewassen, maar ook andere typen rustgewassen kunnen bijdragen aan een goed driejarig gemiddelde van het N-mineraalgehalte.
Een groenbemester is een gewas dat wordt geteeld om de bodemkwaliteit te verbeteren, bijvoorbeeld via stikstofbinding, organische stof of structuur. De teelt is vrijwillig, tenzij verplicht als eco-activiteit binnen het GLB. Beperkte bemesting is toegestaan, binnen de gebruiksnormen (zie: RVO - Stikstof op landbouwgrond).
Een vanggewas dient om stikstofuitspoeling na de hoofdteelt te voorkomen. Op zand- en lössgronden is het wettelijk verplicht na de teelt van maïs. Ook na andere gewassen gelden regels op deze gronden, afhankelijk van de keuze voor een winterteelt of het accepteren van een lagere stikstofnorm in het volgende jaar (zie: RVO - Vanggewas op zand- en lössgrond). Bemesting van het vanggewas is niet toegestaan. De term ´vanggewas´ wordt ook gebruikt voor het bestrijden van pathogenen, zoals aardappelmoeheid.
De nutriënten van een vanggewas kunnen snel vrijkomen, maar hier is nog niet voldoende over bekend. Dit wordt verder onderzocht en maakt deel uit van het speciale onderzoeksprogramma.
Bodem en bemesting
Dit hangt af van onder andere de voorgaande teelten, eerdere bemesting en de weersomstandigheden.
Bij doelsturing gaat het niet om de aangevoerde hoeveelheid stikstof, maar om de hoeveelheid N-mineraal die in het najaar in de bodem achterblijft. Het is belangrijk om te bemesten op basis van de werkelijke stikstofbehoefte van het gewas, mineralisatie uit de bodem en gewasresten optimaal te benutten en uitspoeling te minimaliseren door bijvoorbeeld een vanggewas in te zaaien.
Doelsturing leidt niet per definitie tot meer gebruik van dierlijke mest. Het uitgangspunt is de stikstofopname van gewassen, waarbij de teler de meststof kiest die het beste past bij de behoefte van het gewas. Gewassen met een snelle en korte opnameperiode hebben andere meststoffen nodig dan gewassen met een lang groeiseizoen.
De hoeveelheid minerale stikstof die onbenut in de bodem (0-90) achterblijft, bepaalt de kans op uitspoeling. Organisch gebonden stikstof (in combinatie met de C/N-verhouding die bepalend is voor de NLV) draagt niet bij aan overschrijding van de nitraatnormen in het bovenste grondwater. De vanuit de organische stikstof gemineraliseerde (vrijkomende) stikstof mogelijk wel. Op gronden waar de bodem veel stikstof levert, maar er geen (gewas)opname (meer) plaatsvindt, is het zinvol om binnen het bouwplan, bijvoorbeeld door vanggewassen, naar oplossingen te zoeken.
Een plant die niet goed groeit door droogtestress of andere factoren, neemt minder stikstof op, waardoor het risico op uitspoeling toeneemt. Het is belangrijk om het gewas voldoende in groei te houden, ook in droge periodes. Dit kan een uitdaging zijn als er niet beregend kan worden.
Op kleigrond kunnen bijvoorbeeld problemen ontstaan als het na de bijbemesting niet regent. Het is dan belangrijk om in het begin voldoende stikstof te geven zodat het gewas zich goed kan ontwikkelen. Dit kan door een verlaagde startgift (bijvoorbeeld 70% van de geplande seizoensgift). Door vervolgens de ontwikkeling en gewasbehoefte te monitoren en in te spelen op de mineralisatie vanuit bodem en organische meststoffen, kan in veel gevallen substantieel minder stikstof worden bemest dan gebruikelijk, zonder negatieve impact op de opbrengst. Het zijn vaak de percelen die lijden onder droogte maar waarop wel de volledige stikstofbemesting wordt gegeven, waar de hoeveelheid minerale stikstof in de bodem bij oogst ver boven de normen ligt. Uiteindelijk vervang je met stikstof niet de behoefte die de plant heeft aan water.
Het risico op denitrificatie wordt bepaald door meerdere factoren. Het organische stofgehalte van de bodem is er één van. Veengronden zijn gevoeliger voor denitrificatie dan kleigronden en op zandgronden is het risico het minst. Dit is ook een reden waarom het risico op uitspoeling naar het grondwater op zand groter is dan in andere bodems, waar een deel van de N-mineraal ook via denitrificatie verloren kan gaan. Een voorwaarde voor denitrificatie is de aanwezigheid van nitraat in een bodem. Het maakt daarbij niet uit of het aanwezige nitraat afkomstig is uit een minerale meststof of afkomstig is van mineralisatie van organische stof (bodem of mest, na nitrificatie van het vrijgekomen ammonium).
Meten en Monitoren
Het is bekend dat er veel variatie kan zijn binnen een perceel. Daarom is het belangrijk om meerdere metingen te doen, verspreid over een perceel en op verschillende dieptes (0-30, 30-60 en 60-90 cm). Wageningen University & Research (WUR) werkt aan een landelijk meetprotocol om op uniforme werkwijze betrouwbare meetuitslagen te verkrijgen. Het protocol zal door het ministerie van LVVN formeel worden vastgesteld, zodat de metingen die volgens dit protocol zijn uitgevoerd ook door de overheid erkend worden.
Een N-mineralisatiemodel helpt om de minerale stikstof nauwkeuriger in beeld te krijgen tijdens het groeiseizoen. Dit is één van de manieren om toe te werken naar aan laag stikstofoverschot tijdens de teelt. De N-mineraalmetingen in het najaar zijn bedoeld om te bepalen hoeveel minerale stikstof er na de teelt is achtergebleven.
Een stikstofvenster is een tijdsperiode waarin een gewas optimaal in staat is om stikstof op te nemen. Dit wordt bepaald door factoren zoals de groei- en het ontwikkelingsstadium van het gewas, weersomstandigheden en bodemtemperatuur. Stikstofvensters zijn een hulpmiddel om de juiste bijbemesting te bepalen. Ze helpen de efficiëntie van stikstofbemesting te verbeteren. Zo wordt stikstof beter benut door het gewas en blijft er minder over in de bodem dat uit kan spoelen.
Satellietbeelden kunnen helpen door in beeld te brengen welke delen van het perceel achterblijven in groei. Deze informatie kan gebruikt worden om gerichter bemestingsbeslissingen te nemen, zodat het gewas op de juiste plekken de benodigde voedingsstoffen krijgt.
In verschillende gebieden zijn er pilots die specifiek de relatie tussen N-mineraalmetingen en (berekende) aan- en afvoer onderzoeken. Dit biedt meer inzicht in factoren die de meetwaarden kunnen verklaren, zoals grondsoort en weersomstandigheden.