Vragen en antwoorden Phytophthora
Tijdens het webinar ´Samen aan de slag tegen Phytophthora´ stelden deelnemers vragen via de chat. Deze vragen met antwoorden van de leden van de Taskforce Phytophthora en wetenschappers, delen wij graag.
Meer informatie over het webinar met terugkijkmogelijkheid is te vinden in het nieuwsbericht ´Succesvolle beheersing Phytophthora vergt gezamenlijke inzet´.
Vragen en antwoorden
Kwekers moeten zelf rassen aanmelden voor de TBM-rassenlijst. Het is aan kwekers of zij een ras met verbeterde resistentie hiervoor willen aanmelden. Vanuit de Taskforce Phytophthora vinden wij dat ook rassen met verbeterde resistentie via de TBM-regeling vermeerderd moeten kunnen worden. Een duidelijke uitleg hoe er met het ras moet worden omgegaan is hierbij noodzakelijk.
Iedere week spuiten zonder inzicht in de infectiekansen geeft een te beperkte zekerheid. In het getoonde voorbeeld tijdens het webinar was ‘kalenderspuiten’ op de maandag afgelopen jaar een garantie voor problemen. Met de wetenschap dat middelen tegen Phytophthora geen week werkzaam zijn, levert gebruik van een beslissingsondersteunend systeem (BOS-systeem) veel meer zekerheid op geslaagde beheersing van Phytophthora. Daarnaast past het uitstekend in een ICM-aanpak: enkel dan spuiten wanneer het ook echt nodig is.
Ja, dat kan maar altijd preventief en gecombineerd met een sterke preventieve partner. Daarnaast is het advies om revus en zorvec niet gecombineerd en ook niet na elkaar te gebruiken. Zie ook de aanbevelingen van de fabrikanten.
In de biologische aardappelteelt wordt gestreefd naar het gebruik van 100% robuuste rassen. Dit zijn hoofdzakelijk rassen met een verbeterde resistentie tegen Phytophthora en daarnaast ook enkele vroege rassen. Om dit doel te bereiken is een convenant gesloten met alle ketenpartijen. Dit brengt de verantwoordelijkheid met zich mee om zuinig met de resistenties om te gaan en op tijd in te grijpen als er toch een aantasting plaatsvindt. Vanuit de Taskforce en via de convenantpartners zet Bionext (de ketenorganisatie voor biologische landbouw en voeding) zich daarom in voor een strikte naleving en handhaving van de maatregelen voor resistentiemanagement, zoals naleving van de teeltvoorschriften en het direct verwijderen of branden van aangetaste planten.
De NAK start rond 15 april met deze controles. Vanaf dat moment zijn telers die het niet hebben afgedekt in overtreding en is officiële handhaving mogelijk. Omdat we vanaf 2025 de afdekverplichting willen vervroegen, zullen controles van de NAK ook eerder plaatsvinden.
Zelfhandhaving is een mooie aanpak van een gezamenlijk probleem. In meerdere regio’s (vooral in Flevoland) zou dit voorbeeld navolging kunnen krijgen. Via Bionext en LTO Nederland toetsen we bij telers of er animo voor is.
Dat kan, maar we verwachten (in operationele zin) weinig toegevoegde waarde. Omdat:
- de analyse op dit moment nog te lang duurt;
- we nooit te maken hebben met slechts één van de Phytophthora-stammen.
In een Phytophthora-sporenwolk die boven een perceel hangt, zijn meerdere stammen vertegenwoordigd. De samenstelling van die sporenwolk is onzeker, maar vroeg in het seizoen is het een afspiegeling van de samenstelling waar we vorig seizoen mee eindigden.
Pootgoed moet aan een hele reeks kwaliteitseisen voldoen. De NAK houdt hier toezicht op, zoals op eventuele aanwezigheid van geïnfecteerde knollen (latent pootgoed). Als pootgoed niet aan één van de normen voor de betreffende klasse voldoet, wordt deze partij gedeclasseerd. Zelfs tot ‘consumptie’ indien nodig.
In theorie zou het kunnen helpen. Het middel is echter niet zonder reden niet meer toegelaten. We zien het niet gebeuren dat een toelatinghouder een poging gaat doen om het middel weer toegelaten te krijgen. Als Taskforce gaan we dit ook niet bepleiten.
Het is niet duidelijk welke ‘krachten’ ervoor zorgden. Er speelden ongetwijfeld diverse belangen, commercieel en niet-commercieel en deels was het ook onwetendheid. Feit is dat het voortaan anders moet, met een uniforme aanpak met afwisselen en combineren (alterneren) van middelen. Vanuit de Taskforce en de wetenschap wordt dit aangemoedigd en aangejaagd. De komende jaren is het noodzakelijk om gezamenlijk de vinger aan de pols en elkaar scherp te houden.
Dit is niet exact bekend. Voor zover ons bekend zijn slechts enkele CAA gevoelige EU43’s gevonden in het afgelopen jaar. De inschatting is dus dat binnen EU43 meer dan 90% CAA resistent is. Om het beeld compleet te maken: recent is ook in EU46 CAA resistentie aangetroffen. Ook voor EU46 is het % CAA resistentie onbekend.
Over de hele populatie van Phytophthora heen werd tijdens een recente workshop geschat dat we te maken hebben met ongeveer 50% CAA resistentie en 50% OXTP resistentie. Dit op basis van de aandelen EU43 en EU46 in die populatie. Overlap tussen beiden is niet compleet. Maar méér dan voldoende om serieus rekening mee te houden.
CAA resistentie wordt aangetroffen in EU43 en, volgens recente resultaten gepresenteerd bij FRAC Nordic, ook in EU46. Percentage CAA resistentie in EU43 is hoog, binnen EU46 is dit percentage nog onbekend.
Mandipropamid, benthiavalicarb en dimethomorph vertegenwoordigen binnen de CAA groep ieder een aparte subgroep.
Proefresultaten van BASF laten zien dat dimethomorph, ondanks de geconstateerde verminderde gevoeligheid, nog steeds bijdraagt aan de werking van een bespuiting met een combi-product, zoals orvego.
Het insturen van monsters (als blaadje of op een FTA kaartje) is niet bedoeld als ondersteuning van wekelijkse spuitbeslissingen. Daar is de analyse nog te traag voor.
Euroblight monitort de Phytophthora infestans populatie in Europa en elders om veranderingen daarin snel op het spoor te komen. Nieuwe varianten zijn namelijk vaak de oorzaak achter problemen in de praktijk. Dat gebeurt op twee manieren. De FTA kaartjes en bladmonsters worden gebruikt om een genetische vingerafdruk te maken. Hiermee worden de klonale lijnen (varianten) geïdentificeerd en daarmee verschuivingen in de populatie. Deze methode is relatief goedkoop en ‘snel’ waardoor we grotere aantallen monsters kunnen verwerken.
We kunnen op basis van deze genetische vingerafdruk alleen niet vaststellen wat de oorzaak (bijvoorbeeld een resistentie tegen een actieve stof, virulentie naar een resistentiegen of algemene toename van agressiviteit) van de verschuiving is. Dat gebeurt in een tweede stap, waarin levende isolaten van de nieuwkomer bekeken worden op deze eigenschappen. Dit gebeurt op basis van biotoetsen en dat vraagt veel werk.
Voor de toekomst is de verwachting dat we steeds meer op basis van uitsluitend DNA kunnen werken. Ook voor stap twee, waardoor deze informatie steeds sneller beschikbaar gaat komen.
Beheersing van Phytophthora is een gezamenlijk probleem. Uitbraken komen elk jaar zowel in de gangbare als in de biologische teelt voor. Het heeft geen zin om naar elkaar te wijzen. Belangrijk is dat iedere aardappelteler zijn verantwoordelijkheid neemt voor effectief resistentiemanagement.
De kans is vrij groot dat we te maken hebben met latent pootgoed, ofwel pootgoed waarin Phytophthora zit. De Taskforce ziet dit als één van de grote risico’s voor een vroegtijdige Phytophthora-bron. Vanaf de start van de gewasgroei zullen we er dus met elkaar meteen ‘bovenop’ moeten zitten.
In lopend Wagenings onderzoek bleek geen verschil in bescherming van aardappelplanten die zijn bespoten met doppen uit verschillende driftreductieklassen. Herverdeling van de spuitvloeistof tijdens bladnatperiodes speelt hier waarschijnlijk een belangrijke rol.
Helemaal eens dat die ‘wachtdagen’ een extra risico vormen op versnelde verspreiding van Phytophthora-sporen. Het heeft dan ook de voorkeur van de Taskforce dat telers (en hun adviseurs) er zelf attent op zijn en elkaar bij de les houden om de teeltvoorschriften strikt na te leven. Voor volgend jaar gaan we tevens na of het mogelijk en nodig is om normen aan te scherpen.
Goede suggestie. In principe zijn speurhonden op specifieke geuren te trainen, dus mogelijk ook op ‘Phytophthoralucht’. Zo’n training vergt meer tijd dan we ons nu kunnen veroorloven, dus in die zin is het niet efficiënt.
Er vindt nu al een visuele beoordeling plaats van pootgoed op Phytophthora (met als norm maximaal één zieke knol op 250 kg pootgoed). Er zou (steekproefsgewijs) getest kunnen worden, maar zo’n test vindt nu niet plaats.
De biologische sector heeft verschillende mogelijkheden voor het beheersen van Phytophthora in de aardappelteelt. Naast het naleven van de teeltvoorschriften en het gebruik van rassen met een verbeterde resistentie wordt er ingezet op het vervroegen van de teelt en intensieve monitoring van het gewas. Indien er een aantasting met Phytophthora wordt gevonden, kan een biologische teler dit bestrijden door het loof te branden.
Wanneer je in staat bent om enkel het bovenstaande gewas te behandelen – door bijvoorbeeld een rijentoepassing – dan is dat zeker geen verkeerde bezuiniging. Niet spuiten waar het niet nodig is, is op veel fronten winst.
Goed punt. Die hygiëne geven we veel aandacht. We gaan er inderdaad van uit dat het bekend zal zijn. We roepen telers op elkaar er onderling op aan te spreken dat hygiëne cruciaal is. Daarnaast kent de NAK een (anoniem) meldpunt en we dringen aan op meer en strengere controles.
Uiteindelijk gaat het erom dat we voldoende actieve stof op elke cm2 blad/stengel realiseren. Door met dezelfde techniek met lagere doseringen te spuiten realiseer je een lagere dosering actieve stof per cm2 blad/stengel. Met een kortere beschermingsperiode tot gevolg. In plaats van een doseringsverlaging is het voor kleine gewassen technisch beter om met de 100% dosering alleen de rij te spuiten.
Een goede verdeling van het gebruikte middel is cruciaal. Daar lijkt (in tegenstelling tot bijv. veel insecticidetoepassingen) niet direct een hoger spuitvolume voor nodig. Daar waar de Phytophthora-sporen kunnen landen zou het middel aanwezig moeten zijn. Over het algemeen houden we daarom bij de toepassing voor Phytophthora, Valse meeldauw en bijvoorbeeld Witte roest liever een fijnere druppel aan. Let er wel op dat de toepasser zeer bepalend is voor het resultaat (dopgrootte, waterhoeveelheid, luchtdruk, instelling spuithoek, etc.). Bij een goede techniek hoort ook een goede uitvoering.
Op dit moment houdt de Farmmaps BlightApp hier geen rekening mee, maar dat komt er wel aan (binnen één à twee jaar). Binnen de Blightapp wordt gewasgroei bijvoorbeeld berekend met een algemeen aardappel gewasgroeimodel. Gewasgroei is met name belangrijk tijdens de snelle groeifase. Dan worden er vaak in korte tijd meer nieuwe bladlagen gevormd dan de voorafgaande bespuiting kan beschermen. Rassen verschillen enigszins in hoe snel ze tijdens deze periode kunnen groeien. Een rasspecifiek groeimodel maakt de advisering dus nauwkeuriger. Daarnaast bestaat bij andere systemen ook de mogelijkheid om als gebruiker de berekende gewasgroei aan te passen.
We denken met het alterneren (afwisselen en waar mogelijk combineren) ‘het betere plan’ te hebben. Die strategie bleek in 2023 in Denemarken effectief. Daar kreeg Phytophthora vrijwel geen kans, terwijl het teeltseizoen nóg ongunstiger was dan in Nederland.
Kalenderspuiten houdt daarnaast geen rekening met ziektedruk en met de groei van het gewas. Tijdens de snelle groeifase kan een korte interval noodzakelijk zijn om de nieuwe, onbeschermde bladlagen op tijd te beschermen. Daarnaast kan bijvoorbeeld een schema wat op maandag spuit, terwijl de infectiekansen in het weekend vallen als de resterende bescherming op z’n laagst is, enorm veel problemen opleveren. Vandaar de oproep om de aanbevelingen uit een BOS-systeem mee te wegen in elke spuitbeslissing.
Omdat we in het ‘nieuwe beheersen’ de middelen gaan afwisselen kun je toch met een kortere interval gaan werken. Middel A en B met beide een interval van 7 dagen kun je afgewisseld iedere 4 dagen inzetten: A-B-A-B-A-B, waarbij de spuitinterval per middel (in dit geval 8 dagen) voldoet aan het Wettelijk gebruiksvoorschrift van 7 dagen.
De meeste middelen zijn ontwikkeld voor gebruik in een 7-daags schema. Kortere spuitintervallen komen met name voor tijdens de snelle groeifase onder hoge(re) ziektedruk. Het is dan niet de beschermingsduur van het bespoten deel van het gewas wat dit advies oplevert, maar juist de aanwezigheid van nieuwe, slechts deels beschermde bladlagen. Als er meer nieuwe bladlagen gevormd zijn dan de voorafgaande bespuiting kan beschermen én er wordt een infectiekans voorspeld, dan wordt een preventieve bespuiting geadviseerd. Dit om ook de nieuwe, onbeschermde nieuwe bladlagen te beschermen tegen de infectiekans.
Een biologische teler zit niet te wachten op meldingen die hem zeggen dat hij moet spuiten tegen Phytophthora. Er zijn geen toegelaten biologische middelen op de markt die een Phytophthora uitbraak kunnen tegengaan of afremmen.
Er is een verschil tussen tolerantie en resistentie. Tolerante rassen worden wel ziek, maar hebben daar zelf, qua productie, minder last van. In aardappel bijvoorbeeld, omdat een toleranter ras een snelle groeier is of lang blijft groeien. In de periode dat zo’n gewas ziek is, verspreidt het echter wel sporen en is zo een risico voor zijn omgeving.
Resistentierassen worden later ziek als ze geconfronteerd worden met een ‘passende’ stam. Hoe robuuster de resistentie zelf (bijv. door stapeling van meerdere resistentiegenen), hoe langer dit uitstel van eerste aantasting.
Veldresistentie is een oud concept waarbij aangenomen werd dat bij veldresistente rassen het waargenomen resistentieniveau gebaseerd was op meerdere genetische componenten, niet zijnde resistentiegenen, die ieder een beetje bijdragen aan de volledigeresistentie. Uit onderzoek is gebleken dat ook deze vorm van resistentie op resistentiegenen gebaseerd was, waarmee het concept geen stand hield.
Voor de toekomst wordt nu gewerkt aan het stapelen van resistentiegenen, zoals ook in wilde, resistente aardappelverwanten wordt waargenomen. Phytophthora wordt dan op meerdere punten herkend, waardoor via meerdere routes de resistentiereactie opgestart kan worden.
Correct. Als Taskforce roepen we dan ook op om rassen met verbeterde resistentie actief te beschermen. Op ons verzoek gaven veredelaars die boodschap ook mee bij het uitleveren van die rassen.
Als Taskforce proberen we dat via de vereniging van volkstuinen (zie de informatie op hun website) en via de algemene pers. Het is inderdaad vrijwel onmogelijk om ‘iedereen’ te bereiken.
Ze houden rekening met de nieuwe stammen in de vorm van een waarschuwing bij bijvoorbeeld de lijst met middelen. De parameters waarmee de infectiecyclus gemodelleerd wordt wijken voor de nieuwe stammen nauwelijks af van die voor de oude stammen.
Klopt, er wordt dan vaak een basisberekening gedaan (bijvoorbeeld van nieuwe groei) die de gebruiker kan corrigeren op basis van eigen waarnemingen.
Advies is toch om een BOS-systeem te gebruiken. Eventueel met behulp van een adviseur.
Terecht vraag en een punt van zorg. Met de geïntegreerde aanpak van Phytophthora (zoals uitgelegd in onze flyer) kunnen we naar verwachting op termijn met minder bespuitingen toe. Daarbij vormen hygiëne, BOS-systemen en zeker ook rassen met verbeterde resistentie voorname bouwstenen.
Het advies is om de adviesdosering van de fabrikant altijd te respecteren. Normaliter is bij een aantal middelen die je in combinatie toepast een 80% dosering mogelijk (bijv. 1 Infinito + …, of 0,3 Canvas +…). Zolang de toegevoegde mixpartner ook preventief bij de toegepaste dosering in staat is om Phytophthora voldoende te beheersen is hanteren van die 80% geen probleem. Echter: voor 2024 zitten we – zoals tijdens het webinar uitgelegd – in een lastige situatie. We weten nog niet helemaal hoe verschillende stammen zich ontwikkeld hebben. Het dringende advies voor 2024 is daarom de volle etiketdosering aan te houden. Ook bij mengingen.
Afgelopen jaar testten veel partijen met het combineren en afwisselen. Steeds blijkt dat combineren al een behoorlijke winst oplevert. Met name de resultaten van het afwisselen van middelen, zoals men dat in Denemarken in 2023 al toegepast heeft, laten zien dat dit een nog groter aandeel heeft in een betere beheersing. Alle experts op dit gebied zijn ervan overtuigd dat het toepassen van alterneren en waar mogelijk combineren ook in onze situatie Phytophthora beheersbaar gaat houden. Om te bepalen wanneer je wat zou moeten doen is gebruik van een BOS systeem erg behulpzaam.
Samengevat: 1. Altijd afwisselen 2. Waar mogelijk combineren 3. Werk met een BOS.
We hebben in Nederland (en buurlanden) een probleem met resistenties tegen een aantal actieve stoffen. Deze resistenties proberen we kwijt te raken. Vanuit de theorie is ‘alterneren en combineren’ de sterkste anti-resistentiestrategie. In de praktijk in Denemarken zijn in 2023 goede resultaten geboekt. Er waren daar veel minder Phytophthora-problemen dan in Nederland, ondanks nog veel natter weer. Terwijl het aandeel EU43 terugliep van ruim 60% naar iets meer dan 20%.
Als Taskforce zijn we hiermee bezig. Uiterlijk begin april zullen we dit publiceren.
We merken dat FRAC bij veel telers toch onbekend is. Vanuit de Taskforce wordt er daarom gewerkt aan een document om dit (nog) beter onder de aandacht te brengen. Met dit document kan iedere teler – zonder dat er commerciële of andere belangen spelen – zelf zijn adviesschema vergelijken met de ‘spelregels’ zoals we die nu gezamenlijk opstellen.
Net als in de gangbare teelt hebben in de biologische teelt de rassen met verbeterde resistentie actieve bescherming nodig. Aangezien gewasbespuiting geen optie is, betekent dit in de biologische teelt planten met aangetaste bladeren direct verwijderen en bij verdere uitbreiding van de aantasting het gewas dood te branden.
Dat is een goede vraag. Tot nu toe ziet de FRAC geen aanleiding om dat ‘algemeen’ aan te passen. Er gelden binnen de FRAC overigens wel aparte regels voor (onder andere) fluazinam wanneer het gaat over een gebied waar resistentieproblemen bekend zijn of zijn geweest. De vraag leggen we ook voor bij FRAG.NL (de Nederlandse FRAC).
Onder ‘resistance status’ staan overigens ook direct twee voorbeelden vermeld waar wel resistentie is opgetreden. Voor de huidige situatie moeten we ook voor fluazinam rekening houden met een laag percentage resistentie in de Phytophthora infestans populatie. Niet solo gebruiken dus!
Er is met betrekking tot verspreiding geen verschil tussen Phytophthorahaarden in bio- en gangbaar. Uit een ziek gewas komen grote aantallen sporen vrij. Deze worden door wind en regen verspreid. Natuurlijk UV (zonlicht) is de belangrijkste factor die de afstand beperkt waarover deze sporen verspreid kunnen worden. Grijze weersomstandigheden zijn dus, mits geen regen, gunstig voor verspreiding. De meeste sporen blijven dicht bij de bron, maar afstanden tot 10 km zijn aantoonbaar overbrugd.
Het stapelen van Phytophthora-resistentiegenen is onderdeel van de kweekprogramma’s van kweekbedrijven in binnen- en buitenland.
Dat zijn we volledig eens. Het zou mooi zijn als het lukt met vereende krachten te monitoren en in beeld te brengen waar Phytophthora zich manifesteert, welke stammen het betreft, welke virulentie dit heeft en welke percelen (met welke rassen) extra aandacht nodig hebben. Naast dit langere termijnplan, zet de Taskforce voor dit seizoen in op het uitbreiden van de huidige Phytophthora-monitoring met FTA-kaartjes naar een specifiekere analyse van het (zogeheten fenotypische) ‘karakter’ van de aangetroffen Phytophthora. Daarnaast is een waarschuwingssysteem voor de biologische telers een speerpunt.
Zie hiervoor bijv. het, iets verouderde, overzicht van Euroblight.
Voor Nederland zijn BOS systemen beschikbaar via Dacom, Agrovision en Farmmaps.
Die kans lijkt ons minimaal dat een biologische teler dat weet. Het risico van ‘kat in de zak’ is in de biologische sector net zo goed aanwezig als in de gangbare teelt (met gangbaar pootgoed). Dit is een aandachtspunt, maar is voor dit seizoen niet op te lossen.
Latent geïnfecteerd pootgoed is met name een risico onder natte omstandigheden. Onder droge omstandigheden is de kans dat een latent geïnfecteerde poter bovengronds deze aantasting laat zien veel kleiner. Praktisch kan er onder natte omstandigheden een curatieve component aan de tankmix worden toegevoegd. Denk hiervoor aan propamocarb of cymoxanil of producten die deze actieve stof(fen) bevatten.
Terechte vraag en punt van zorg. De Taskforce attendeerde SMK als schemahouder van PlanetProof al op de risico’s van aankomend teeltseizoen, de noodzakelijke aanpassing van de bespuitingen en mogelijke consequenties voor het puntensysteem voor milieubelasting.
Dat is een zeer juiste constatering. Het blijft de combinatie van zaken die de uiteindelijke effectiviteit bepaalt.
Timing van de bespuitingen is de belangrijkste succesfactor, daarna middelkeuze en daarna spuittechniek. Dit met de aanname dat de spuittechniek in Nederland in het algemeen voldoende is. BOS-systemen gaan altijd uit van een technisch correct uitgevoerde bespuiting.